Vorige

De levenslessen van gynaecoloog Mieke Kerkhof

‘Elke arts heeft krassen op z’n ziel’

In haar vak heeft ze vooral te maken met het begin van het leven, maar soms ook met een vroeg einde. Gynaecoloog Mieke Kerkhof (55) stelde een boek samen over de dood. ‘De begrafenisrede voor mijn vader heb ik alvast aan hem voorgedragen.’

Les 1 – Kinderkens bemint elkander

“In mijn geboortedorp Enter, in Twente, verkopen ze een ansichtkaart van een toetsenbord met een rode cirkel rond de enter-toets. Eronder staat: ‘Enter, wie kent het niet?’ Goed, hè? Ik groeide er op in een warm, katholiek gezin van twee jongens en vier meisjes. Mijn vader was aannemer, moeder noemde zichzelf ‘huisvrouw zonder beroep.’ Zeer onterecht, want ze stond als eerste op en ging als laatste slapen.
Wij meisjes werden anders behandeld dan de jongens. Na de maaltijd konden zij uitbuiken en moesten wij helpen met de afwas. Moeder kon ook zeggen: ‘Poets even de schoenen van onze Jan.’ Dan dacht ik: onze Jan mankeert niets aan zijn handen, maar ik deed het toch – ik was een heel braaf meisje. Mijn broers mochten ook lang stappen, terwijl ik stipt een kwartier voor middernacht door mijn vader werd opgehaald.
Dat ik geneeskunde wilde studeren, vonden mijn ouders prima, maar als dorpsgenoten vroegen wat ik deed, zei mijn moeder: ‘Ze zit in de verzorging.’ Zeggen dat je dochter studeerde, was opscheppen. Vroeger was er onderling weleens wat wrijving thuis, soms een herrie van jewelste. Mijn vader riep dan: ‘Kinderkens bemint elkander!’ Het klinkt soft, maar zo leerden we hoe belangrijk het is om lief te zijn voor elkaar.
Ik maak als gynaecoloog weleens mee dat een vrouw net bevallen is en haar moeder niet komt kijken, omdat ze al jaren geen contact hebben. Daar kan ik me niets bij voorstellen. Ons ouderlijk gezin is tot op de dag van vandaag zeer harmonieus en hecht.”

Les 2 – Zorg ook voor jezelf

“Mijn oma zei altijd: ‘Ik wil wel zuinig zijn voor mezelf, maar niet voor een ander.’ Dat is er bij ons met de paplepel ingegoten: je moet heel goed voor andere mensen zorgen. Dus op woensdagmiddag ging ik niet naar het zwembad, maar deed ik boodschappen voor bejaarden. Ik ben nog steeds zo: eerst de ander, dan ikzelf. Zo hebben mijn vrouw Wil en ik onze buurman tot zijn dood verzorgd. Hij was een wonderlijke kluizenaar zonder naaste familie, die zichzelf ernstig verwaarloosde, maar geen thuiszorg toeliet.
Wij begonnen voor hem te koken en van lieverlee kochten we ook zijn kleren en deden we hem in bad, omdat hij zo stonk dat het niet te doen was als hij bij ons kwam dineren. Mijn behoefte om het anderen naar de zin te maken, uit zich ook in complimenten uitdelen. Ik schrijf lovende brieven naar auteurs of cabaretiers die ik bewonder of regel dat ze een lintje krijgen.
De reacties op mijn zorgzaamheid zijn niet altijd positief. Ik hoor weleens dat mensen me een uitslover vinden, dat ik overwhelming kan zijn en soms te veel in de comfortzone van anderen kom. Dat vind ik heel lastig, omdat ik het altijd goed bedoel.
Het zit me soms ook dwars op mijn werk. Als ik na mijn dienst naar huis ga en ik jonge ouders op de parkeerplaats zie klooien met hun Maxi-Cosi, dan help ik even. Collega’s zeggen dan: ‘Miek, dat is niet professioneel, je bent de gynaecoloog. Dat moet iemand van het vrijwilligerswerk doen, niet de medisch specialist.’ Ik realiseer me dat niet, maar begrijp achteraf wel dat daardoor de grenzen tussen arts en patiënt kunnen vervagen. Mijn spreekuren lopen ook altijd uit, omdat ik patiënten meer tijd gun dan er is ingeroosterd, zelfs als dat ten koste gaat van mijn koffiepauze en lunch.
Dat is de keerzijde van oma’s les: als je vanaf je vroegste jeugd altijd op de ander gericht bent, vergeet je een beetje dat je zelf ook iemand bent. Dat is niet goed voor je eigenwaarde. Ik heb nu een coach die me leert om een betere balans te vinden en ook voor mezelf te zorgen.”

Les 3 – Trouw een oudere vrouw

“Als puber wist ik al dat ik van de vrouwenliefde was. Ik was vreselijk verliefd op de dochter van de huisarts. Als zij op weg naar school bij de bushalte stond, was mijn dag goed. Maar ik kon er niks mee: in ons dorp moesten ze niets van homoseksualiteit hebben. ‘Vieze lesbische’, zeiden ze over vrouwen die van vrouwen hielden. Dat wilde ik niet zijn en dus zoende ik met jongens.
Op mijn achttiende had ik mijn eerste vriendje. Mijn vader bracht hem na een bezoek naar het station en zei: ‘Jeroen, kom nog eens terug, maar niet zo vlug.’ Hij was van de woordgrapjes. Later dacht hij dat ik misschien wel lesbisch was geworden omdat hij die jongen niet zo enthousiast had toegesproken.
In de dagboeken die ik tijdens mijn coschappen bijhield, schreef ik vaak: ‘Ben ik het nou wel of niet?’ Ik wist best dat ik lesbisch was, maar schaamde me te veel om ervoor uit te komen. Als ik op vrouwen verliefd werd, waren het altijd onbereikbare hetero’s. Ook Wil was getrouwd en had kinderen. Ze was verpleegkundige in het ziekenhuis waar ik begin jaren negentig als arts in opleiding tot gynaecoloog werkte, en de eerste vrouw die mijn gevoelens beantwoordde. Ze biechtte op dat ze verliefd op me was en daarna liet ons vuur zich niet meer doven.
Nog zes jaar lang hebben we elkaar met rust proberen te laten, voor haar gezin, maar uiteindelijk is ze bij mij komen wonen. Haar ex-man heeft een nieuwe vrouw gevonden en we hebben gelukkig goed contact. Ik ben blij dat Wil twaalf jaar ouder is dan ik. Zij heeft meer kilometers gemaakt en kan me goed adviseren. Het bespaart je heel wat deuken, zo’n oudere partner, ik kan het iedereen aanraden. Dankzij Wil heb ik twee cadeauzoons en vijf cadeaukleinkinderen.
Ik vind het jammer dat ik zelf het fysieke proces van een zwangerschap nooit heb meegemaakt, maar voor mijn vak is dat niet erg – er zijn tenslotte ook mannelijke gynaecologen.
Twee jaar geleden, toen we 25 jaar samen waren, zijn we getrouwd. Wil is gezwicht voor mijn doordrammerij. Ik ben een onzeker mens en vond dat ik er maatschappelijk in één keer bij hoorde met dat huwelijk. Ik kan nu zeggen: ‘Wil is mijn vrouw.’ In mijn beroepspraktijk ben ik er niet altijd open over. Als ik moslima’s of orthodox-christelijke vrouwen in mijn spreekkamer heb, ontwijk ik vragen over mijn thuissituatie. Waar ik bang voor ben? Afwijzing. Die oude angst zit er nog in. Ik zou het heel akelig vinden als patiënten niet bij me terug willen komen vanwege mijn homoseksualiteit. Tegelijkertijd draag ik die wel uit in de media en naar jonge artsen en verpleegkundigen, omdat ik ook wil laten zien dat we er mogen zijn.”

Les 4 – Erken je fouten

“Aan het begin van mijn carrière vond ik het moeilijk dat je als arts ook gewoon een feilbaar wezen bent. Er kunnen door jouw toedoen dingen misgaan. Ik heb in mijn beginjaren weleens huilend mijn handen staan wassen voor een operatie. Ook al had ik dezelfde ingreep al veertig keer uitstekend gedaan, ik bleef bang dat er iets mis zou gaan. Je kunt er als arts levenslang last van houden. Iedere dokter heeft krassen op zijn ziel.
Mijn dikste kras is die van een mevrouw die na een zware operatie onder mijn supervisie heel ziek is geworden. Ik had de operatie niet gedaan, maar ze lag op mijn afdeling. Ik had niet in de gaten dat het zo slecht met haar ging en daardoor is ze mogelijk te laat op de intensive care terechtgekomen, waar ze een tijd is beademd. Toen ze weer bijkwam, ben ik naast haar gaan zitten. Ik heb haar hand gepakt, erkend dat ik niet goed had opgelet en mijn excuses aangeboden. Ik had me kunnen verschuilen achter het team, maar kón dat gewoon niet. Ik ben die mevrouw dankbaar dat ze het zo geweldig heeft opgepakt. Ze had een tuchtzaak kunnen aanspannen, maar waardeerde mijn openheid en aanvaardde mijn excuses. We hebben nog steeds contact. Ze is er bovenop gekomen, maar haar kwaliteit van leven is dermate achteruitgegaan dat ze haar vak niet meer kan uitoefenen. Dat zal ik altijd met me meedragen.”

Les 5 – Ga naar begrafenissen

“Feestvieren kunnen we allemaal, samen lijden is veel moeilijker. Ik ga vaak naar condoleances, ook van mensen die ik maar vaag kende. ‘Wat héb jij nou met die man?’ vraagt Wil dan. Maar ik vind het heel belangrijk om er te zijn voor mensen die verdriet hebben. Ook in mijn vak. Een paar keer per jaar maak ik een vruchtdood mee, zoals dat technisch heet. Dat is een heftige toestand. Als ik op een echo geen hartje meer zie kloppen, volgt voor mij een eenzaam moment: de paar seconden dat ik meer weet dan de vrouw die mij verwachtingsvol aankijkt. Oh wat erg, denk ik dan, ik zet haar leven op z’n kop. Ik breng de boodschap altijd heel direct: ‘De baby leeft niet meer.’ Een uitgebreide inleiding duurt te lang. Er komt veel emotie los en ik houd het zelf ook niet altijd droog. Dat vind ik niet erg: als dit soort momenten routine voor je wordt, moet je stoppen.
De geboorte van een dood kind, wij noemen dat een ‘stille plof’, is ook altijd aangrijpend. Het kindje komt er slap uit, maakt geen geluid en je kunt de ouders niet feliciteren. Dat ik mensen kan steunen op die dramatische momenten, geeft mij enorm veel voldoening.”

Les 6 – De dood is niet eng

“De dood heeft me, net als het begin van het leven, altijd gefascineerd. Als kind was ik er bang voor, nadat mijn moeder me als 10-jarige wakker had gemaakt omdat oma dood in bed lag. Heel akelig. Ook de engelenmisjes voor gestorven kinderen, waar ik met het meisjeskoor moest zingen, vond ik griezelig. Pas toen ik geneeskunde ging studeren en bij anatomie overledenen moest ontleden, begon ik aan de dood te wennen. Die lichamen waren zo stijf en lichtgroen van de formaline dat ze niet meer eng waren.
De dood van mijn moeder in 2009 was bovendien mooi: we hebben afscheid kunnen nemen en zaten om haar heen. Mijn jongste zus gaf naast het sterfbed de borst aan mijn neefje, en zo was de cirkel rond. Ma ging één dag voor haar tachtigste verjaardag. We hadden al hapjes besteld en tachtig rode rozen, die we later op haar kist hebben gelegd.
Mijn vader is nog in goede gezondheid, maar we zijn bang dat hij hetzelfde trucje flikt, een dag voor zijn negentigste. Daarom hebben we zijn 89ste verjaardag uitgebreid gevierd. Ik heb hem toegesproken: ‘Pa, ik heb al heel lang mijn speech klaar voor als je begraven wordt, maar het komt er maar niet van, dus ik spreek hem alvast uit.’ Die lichtheid zit ook veel in mijn boek ‘Klaar is Kees’, waarin ik anekdotes, citaten en andere teksten over het levenseinde heb verzameld.
Mijn eigen dood houdt me eerlijk gezegd niet zo bezig. Het houdt gewoon een keer op. Ik hoop natuurlijk dat er daarboven nog iets is, dat zou ik erg gezellig vinden, maar ik weet dat het niet zo is – ik houd de fantasie er alleen graag in.
Ik wil uitgestrooid worden in het coulissenlandschap rond Enter en mocht ik een steentje krijgen, dan moet daarop staan: ‘Tot ziens in de kosmos, op naar het volgende avontuur!’”

Mieke Kerkhof

Mieke Kerkhof (Enter, 1962) – geen pseudoniem – studeerde geneeskunde in Utrecht, specialiseerde zich in Rotterdam in de gynaecologie en is sinds 1998 gynaecoloog in het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch. Regelmatig publiceert ze ‘ikjes’ – grappige of ontroerende anekdotes – in NRC Handelsblad. In 2014 verscheen haar eerste verzamelbundel ‘Even ontspannen, mevrouw’ over de gynaecologische praktijk. Er werden meer dan 7500 exemplaren van verkocht. Haar nieuwste boek ‘Klaar is Kees’ (uitgeverij Nieuw Amsterdam) gaat over de dood.

Delen

Vorige
Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors