Vorige

Het wordt beter, echt

  • Uit Flow 7
  • Datum 2019
  • Tekst Bas Maliepaard
  • Foto Anete Lusina

Journalist Bas Maliepaard had graag willen weten dat ook voor hem, buitenbeentje op school, een gelukkig leven weggelegd was. ‘Op onze trouwdag wapperde de regenboogvlag op het stadhuis.’

Het is een sleetse interviewvraag: wat zou je willen zeggen tegen de tiener die je ooit was? Maar toen ik ’m begin dit jaar in een iets andere vorm op Twitter voorbij zag komen, maakte ik er toch een schermfoto van. Het socialmediabedrijf stelde de vraag zelf, al stond er geen vraagteken achter: ‘One thing you’d tweet your teenage self.’

Ik scrolde door de duizenden reacties eronder – blijkbaar is het een aantrekkelijk gedachte-experiment. Veel waren er grappig: ‘Koop aandelen in een bedrijf dat Amazon heet’, ‘Doe rustig aan met je Axe-deo’ of ‘Volg mij, dan volg ik je terug’ (best wijs, als je er even over nadenkt: volwassen worden, maar ook het kind in jezelf ‘volgen’).

Veel opvallender waren alle geruststellende woorden, met als kernachtige samenvatting deze tweet: ‘Bijna alles waarvan je wakker ligt, doet er over vijftien jaar niet meer toe.’

Het ontroerde me. Al die grote mensen die met terugwerkende kracht de tieners die ze ooit waren probeerden te sussen, alsof ze allemaal vaders en moeders van zichzelf waren geworden. Stil maar, de wereld is minder boosaardig dan je denkt, je bent helemaal niet lelijk, je hoeft niet altijd de clown uit te hangen, je bent ook leuk zonder die merkkleding of met die bril, je bent heus wel ergens goed in, er zijn ook meisjes die op nerds vallen, je vindt echt iemand die bij je past, luister maar niet naar wat ze zeggen, je komt er wel.

Céline Dion-poster
Ik kon er niks aan doen: op die eindeloze stroom berichten over het verleden dreef ik zelf ook af naar mijn jongenskamer. Ik had geen Ajax-dekbed, geen stiekeme Playboy onder mijn matras, geen dartbord aan de muur – bij wijze van spreken, ik weet heus wel dat niet alle jongens zo’n kamer hebben. Maar toch: bij mij sierden Hitkrant-posters van Céline Dion, de Spice Girls en Trijntje van Total Touch de wand. Er zijn vast mensen geweest – klasgenoten – die dat allemaal heel veelzeggend vonden. Ze wisten het eerder dan ik.

Op de basisschool hadden ze er in de jaren tachtig het juiste woord nog niet voor – tegenwoordig zal dat wel anders zijn. Ze kwamen niet verder dan ‘meisje’. Eén jongen verwoordde het preciezer: “Je hebt de jongens, de meisjes en Bas.” Met andere woorden: ik hoorde niet echt bij de jongens, maar ook niet bij de meisjes, al zocht ik vooral aansluiting bij die laatste groep.

Ik herinner me nog haarscherp dat ik in groep 3 naar de jongens-wc wilde. Ik had een mintgroene joggingbroek aan, zelfs dat weet ik nog. Een jongen uit mijn klas hield me tegen in de deuropening van de toiletten en zei: “Meisjes mogen hier niet in.” En het doorgeefbriefje dat ik in een van de hoogste klassen van een stoer joch kreeg, heb ik nog steeds: ‘Bas ik wist niet dat je ongesteld was.’

Buitenbeentje
Het was niet zo dat ik een meisje wilde zijn. Ik zat goed in mijn jongensvel, maar was toevallig van de zachtaardige soort en vond ‘meisjesachtige’ dingen leuk. Wel had ik zulke lange, wilde krullen dat vreemden zich weleens vergisten. Ik herinner me een bakker: “Zeg het maar, jongedame.” Die looks leverden me overigens wel de glansrol van engel op in het kerstspel.

Gedurende de basisschool werd ik mondiger, kwam steviger in de groep te staan en had het in de klas naar mijn zin, maar bleef me op een ondefinieerbare manier toch ook een buitenbeentje voelen. Groot was de opluchting toen de klas boven de mijne, die het op het schoolplein vooral op mij gemunt had, naar het voortgezet onderwijs vertrok. Groot was ook de teleurstelling toen ik het jaar erna op mijn eerste dag als brugpieper de middelbare school binnenliep en dezelfde jongens op de trap zag staan. “Hé,” riepen ze, “daar heb je dat meisje van de basisschool!” Iedereen kon het horen. Dat woord, ‘meisje’, verdween al snel. Er kwam een ander woord voor in de plaats. Homo. Ze wisten het eerder dan ik.

Tot ongeveer halverwege de middelbare school hield ik me niet of nauwelijks bezig met mijn seksuele voorkeur, anderen des te meer. In de pauzes verschanste ik me het liefst in de rustige schoolbibliotheek, om te ontkomen aan het hormonenbal op het schoolplein, aan het gesis en ‘gehomo’. Ik vond – op en af – aansluiting bij een paar meiden uit mijn klas, maar het beeld dat overheerst als ik aan die tijd terugdenk, is dat van een jungle, waarin ik altijd op mijn hoede was.

Toekomstbeeld in duigen
Ik was weleens verliefd, geloof ik. Op meisjes. Eén keer had ik verkering, met een knap meisje uit de parallelklas, dat lieve bolle wangen had en op een keer van die mooie regenlaarzen droeg. Grappig, dat ik die nog voor me zie. Misschien was ik meer vertederd dan verliefd, wie zal het zeggen.

Verder dan elkaars hand vasthouden, telefoongesprekken en één bezoekje van haar aan mijn jongenskamer kwam het niet. Ik voelde geen enkele behoefte om haar te kussen, maar zocht daar niets achter. Dat hoefde toch ook niet meteen? En voordat het ongemakkelijk werd, was het alweer uit.

Dat de anderen zo duidelijk dachten te weten hoe ik in elkaar stak, verwarde me meer dan mijn eigen gevoelens. Ik keek graag naar jongens, wist ook precies wie er knap waren. Die middelste van de Amerikaanse broertjesband Hanson, waar mijn zusje mee wegliep, vond ik óók knap, maar die was met zijn lange haren toch net een meisje? En op school was er een jongen met goudblond haar en skater-kleren naar wie ik speciaal uitkeek. Misschien was ik verliefd, wie zal het zeggen.

Zo zag ik dat zelf in die tijd in ieder geval niet. Ik moet zestien zijn geweest toen ik met mijn moeder naar de stad liep en in opperste verwarring aan haar vroeg: “Iedereen zegt dat ik homo ben. Is dat zo?” Met mijn ouders kon ik overal over praten. Of ik weleens verliefd was op jongens, vroeg ze. Ik vertelde dat ik wel kon zien of ze mooi waren, maar niet meer dan dat. “Je merkt het vanzelf wel,” zei mijn moeder. “Als je een keer heel erg verliefd wordt.”

Dat gebeurde, natuurlijk. En nog eens, en nog eens. Het waren allemaal jongens. Hoe fijn en opwindend en kloppend die gevoelens ook waren, ik verzette me ertegen. Niet uit angst voor de reacties van mijn familie, want die was omhullend, ik wist dat uit de kast komen geen enkel probleem zou zijn. Ik verzette me omdat mijn toekomstbeeld in duigen viel.

Ik kende geen homo’s, alleen de flamboyante types van tv, zoals Paul de Leeuw. Als zijn hoofd op het scherm verscheen, voelde ik het bloed naar mijn wangen kruipen en zapte ik snel weg of liep de kamer uit. Zó wilde ik niet worden, zo uitgesproken homo. En hoe zat dat met die jaarlijkse parade door de Amsterdamse grachten? Moest ik straks ook in een roze string op een boot?

Dus toch
Er knaagde nog iets: dat ik nooit zou trouwen of vader worden. We kunnen het ons nu misschien niet meer voorstellen, maar dat kon in die tijd nog niet. Terwijl ik dat als puber al voor me zag: trouwen en kinderen – mijn innerlijke leeftijd is vermoedelijk altijd iets van 32 geweest. Wat me bovendien tegenstond aan uitkomen voor mijn gevoelens, was dat ik iedereen gelijk zou geven: ja, jullie wisten het eerder dan ik.

Maar het cliché luidt niet voor niets: liefde overwint alles. Ik werd weer verliefd, verliefder nog dan daarvoor, en vertelde het aan mijn ouders. Daar werd, zoals ik al had verwacht, warm op gereageerd. “O, jongen, dus toch?” glimlachte mijn moeder en ze omhelsde me. Mijn vader zei dat ik maar even met een vriendin moest overleggen hoe ik verkering kon krijgen, want hij had weinig verstand van hoe dat onder jongeren allemaal ging. Zulke ouders wens je elke homotiener toe.

Langzaamaan vertelde ik het steeds meer mensen en merkte dat ik buiten ‘de kast’ nog steeds mezelf kon zijn, sterker nog: méér mezelf. Ik hoefde niet flamboyant te worden en het woord ‘homo’ verloor zijn negatieve lading, het was geen term meer die me onzeker maakte.

Alsof het lot me een schouderklopje gaf, werd vlak voor mijn eindexamen het burgerlijk huwelijk opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Nederland was het eerste land ter wereld dat dit deed, en ik woonde daar! In de herfst van datzelfde jaar meldden de media: Paul de Leeuw en zijn man hebben een jongetje geadopteerd uit de Verenigde Staten. Ik zapte niet meer weg, maar keek opgetogen.

#HAPPYFAMILY
Het duurde nog tot begin 2003 tot ik een jongen vond die bij me paste. Mijn eerste, echte vriendje. Toen we tien jaar bij elkaar waren, trouwden we, onze ouders waren getuigen. De regenboogvlag wapperde op het stadhuis, omdat de Russische president Poetin toevallig die dag Nederland bezocht en de gemeente een statement wilde maken tegen diens anti-homowetten. Maar het voelde alsof de vlag er voor ons hing.

In de zes jaren sindsdien zijn we vaders geworden van twee prachtige afro-Amerikaanse kinderen, die als pasgeboren baby’s bij ons kwamen. Onze zoon is inmiddels vier jaar, onze dochter anderhalf. En opeens is alles op z’n plek gevallen. Het leven waarvan ik als tiener dacht dat het niet voor mij was weggelegd, is toch niet aan me voorbijgegaan.

In 2010 begonnen de Amerikaanse journalist Dan Savage en zijn man Terry Miller het It Gets Better Project, in reactie op het hoge aantal zelfmoorden onder LHBT-jongeren. Het doel was om deze jongeren met filmpjes en posters te vertellen dat er ook voor hen een gelukkige toekomst in het verschiet lag: het wordt beter, echt. Inmiddels zijn er online tienduizenden bijdragen te vinden, waaronder die van wereldberoemde mensen als Barack Obama.

Ik heb me nooit zo diepongelukkig gevoeld dat ik aan zelfmoord dacht. Op de een of andere manier lukte het me om ook plezier te hebben op school, in vakken als toneel of Nederlands, en geluk te halen uit mijn buitenschoolse leven, familiemomenten, schrijven, lezen, mijn eerste stappen en vriendschappen in de boekenwereld. Ik kan daarom zonder rancune terugkijken. Dit was een ingewikkeld deel van mijn jeugd, maar niet mijn héle jeugd. En ik geloof dat ik me ook in die tijd al realiseerde dat school niet alleen voor mij een jungle was, maar dat bijna al mijn schoolgenoten hun onzekerheden hadden en in meer of mindere mate aan het overleven waren. Zoals mijn vader laatst samenvatte: “Mensen bij elkaar, dat blijft moeilijk.”

Toch had ik in die twijfeljaren en vooral die maanden van verzet tegen wat ik voelde ook graag die boodschap gehoord: it gets better, het wordt beter. Dat had destijds wellicht wat onzekerheid, geworstel en onnodige angsten gescheeld.

Scrollend door die duizenden reacties op de vraag van Twitter wat je aan je ‘teenage self’ zou willen tweeten, dacht ik meteen hieraan: ik zou de zeventienjarige Bas een foto tweeten, van mij met mijn man en kinderen. Ik ken die Bas goed, dus ik weet zeker dat een hashtag daarbij zou volstaan: #happyfamily.

Update 2023: dit verhaal verscheen later in vertaling ook in de internationale, Engelstalige editie van Flow magazine. Ik kreeg veel reacties per mail en via privéberichten op sociale media, van mensen uit binnen- en buitenland die zich herkenden in of gesteund voelden door het verhaal. Mijn man en ik zijn nog steeds samen, inmiddels twintig jaar, waarvan tien jaar getrouwd. Onze kinderen zijn nu acht en vijf jaar.

Delen

Vorige
Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors