Vorige

Hoe schrijf je een kinderboek?

Licht herziene versie 2023

Kinderboeken schrijven, droom je daar al jaren van? Dan ben je niet de enige. Jaarlijks verschijnen er ruim tweeduizend nieuwe kinderboeken en dat is maar een piepklein deel van wat er naar uitgevers wordt opgestuurd. Om een goed kinderboek te schrijven heb je talent nodig, inlevingsvermogen, schrijfvaardigheid, inspiratie én wat goede ideeën van professionals. Daarom: heel veel praktische tips voor kinderboekenschrijvers in de dop.

Doelgroep: (het kind in) jezelf

Wat vinden kinderen leuk om te lezen?, vragen veel beginnende schrijvers zich af. Maar daar is geen antwoord op te geven. Smaken verschillen, ook onder kinderen. Je kunt je beter afvragen welk verhaal je zélf graag wilt vertellen. “De grootste fout die mensen die voor kinderen willen schrijven maken, is dat ze voor kinderen gaan zitten schrijven”, zegt schrijfster Lydia Rood, die onder meer bekend van de serie ‘Drakeneiland’. “Dat moet je niet doen, dan wordt de toon vals. Net als bij alle andere soorten verhalen moet je voor jezelf schrijven, desnoods voor het kind dat je bent geweest.” Schrijf dus het verhaal dat je zelf graag zou willen lezen. Ga niet op de hurken zitten en bewust naar kinderen toeschrijven, maar denk vanuit het verhaal en de hoofdpersoon: welke toon past daar het best bij? Dan klinkt het resultaat het meest authentiek. Tijdens het schrijven merk je vanzelf of het een verhaal voor kleuters wordt, of voor kinderen van acht, twaalf of zestien.

Inspiratie: onder de douche

Om een goed kinderboek te kunnen schrijven, heb je talent nodig, inlevingsvermogen, schrijfvaardigheid en een beetje inspiratie. Veel schrijvers vinden dat inspiratie wordt overschat. Schrijven is ook gewoon keihard werken. “Je moet je uren maken”, zegt schrijver Tjibbe Veldkamp, die al eens het Kinderboekenweekgeschenk schreef. “Zet vaste schrijftijden in je agenda en accepteer van jezelf geen enkel excuus om niet te schrijven. Geen inspiratie? Geeft helemaal niks.” Door veel te schrijven, komt de ideeënstroom op gang. Sommige auteurs zeggen ook: schrijven doe je altijd, in je hoofd. Als je onder de douche staat, in bed ligt of boodschappen doet. Schrijf al je ideeën op. Achter de schrijftafel zal blijken of het de kiemen zijn van een verhaal of een boek.

Originaliteit: Barry Snotter

Houd al je verhaalideeën kritisch tegen het licht en vraag je af of het origineel genoeg is om uit te werken tot een boek. Niemand zit te wachten op de zoveelste kloon van Harry Potter. Natuurlijk zijn er schrijvers die bestsellers kopiëren, maar dat leidt nooit tot verrassende boeken. Originaliteit zit overigens niet alleen in het verhaalidee, maar ook in je stijl, in het taalgebruik en de personages. Als je een kinderboek wilt schrijven, moet je wel enig idee hebben van de diversiteit en kwaliteit van de hedendaagse kinderliteratuur. Lees bijvoorbeeld de kinderboekrecensies die online of op papier in de Volkskrant, Trouw en NRC Handelsblad verschijnen of volg de website JaapLeest.nl en luister naar De Grote Vriendelijke Podcast. Het kan ook geen kwaad om regelmatig een goed gesorteerde kinderboekwinkel te bezoeken om het nieuwe aanbod te bekijken.

Thema: het kompas van de schrijver

Al schrijvend verliezen veel beginners uit het oog waar het verhaal in de kern over gaat, wat het hoofdthema is. “Dat is een grote valkuil”, zegt schrijfster Mirjam Oldenhave, bekend van de Mees Kees-boeken. “Het is namelijk je kompas, je drijfveer. Als er stiekem een tweede of derde thema tevoorschijn piept, gaat je verhaal snel zwabberen.” Tip: schrijf het hoofdthema op een post-it en plak het onder het beeldscherm. Vraag jr tijdens het schrijven af: staan de verhaallijnen nog in dienst van dit thema?

Personages: een dier is een kind

In veel kinderboeken spelen (aangeklede) dieren de hoofdrol die in hun gedrag, manier van praten en blik op de wereld weinig van kinderen verschillen. Sommige schrijvers kiezen voor een dier omdat het veel vrijheid geeft. Dieren hoeven niet naar school en kunnen op zichzelf wonen. Ook kunnen dieren moeilijke onderwerpen ‘verzachten’. Een verhaal over een dier komt nu eenmaal minder dichtbij dan een verhaal over een mens.

Perspectief: waar is de camera?

Veel beginnende schrijvers maken fouten in het vertelperspectief. Je kunt in de derde persoon over een kind schrijven of vanuit het ik-perspectief. Mirjam Oldenhave geeft een handige tip: “Vraag je steeds af: waar is de camera? Hangt hij hoog in de lucht, zodat hij alles overziet, of heeft de hoofdpersoon hem ingeslikt?” In het laatste geval kun je alleen de gevoelens en gedachten van de hoofdpersoon beschrijven. Dit kan dus niet: ‘Ik liep het schoolplein op en zag Bart staan. Zijn hart ging sneller kloppen en hij voelde kriebels in zijn buik.’ Hier springt het perspectief van de ‘ik’ opeens naar Bart. Ook als je in de derde persoon schrijft, moet het perspectief duidelijk bij de hij- of zij-figuur liggen. De alwetende verteller, die de gevoelens en gedachten van alle personages in het verhaal kent, wordt bijna niet meer gebruikt, omdat het vaak een beetje knullig klinkt: ‘Mieke liep het schoolplein op en zag Bart staan. Ze kon toen nog niet weten dat Bart verliefd op haar was.’ De lezer aanspreken komt ouderwets over: ‘Wel, beste lezer, ben jij ook zo benieuwd hoe Bart gaat reageren?’

Prentenboek: een verhaal apart

Een kinderboek of jeugdroman schrijven, verschilt niet zoveel van het schrijven van een roman voor volwassenen. Maar het schrijven van een prentenboek voor peuters en kleuters, is een verhaal apart. Een prentenboektekst is kort en krachtig en bestaat uit één duidelijke verhaallijn met een verrassende ontknoping. Tekst en tekeningen vormen in een prentenboek een geheel, ze moeten elkaar aanvullen en niet hetzelfde vertellen.

Perspectief 2: let op de neusgaten

Als je vanuit een kind of over een kind schrijft, is het belangrijk consequent op ooghoogte te blijven. “Als je de grote neusgaten van volwassenen ziet, dan heb je als schrijver voor kinderen het juiste perspectief gekozen”, zei Roald Dahl. Een kind van acht kan niet weten hoe het is om zestien te zijn, verwoordde schrijver Ted van Lieshout het eens. Een volwassen schrijver weet dat wel, maar die ervaring mag niet in het verhaal doorklinken. De kunst is om de verwondering van het kind te vangen, om echt in de huid van de hoofdpersoon te kruipen en vanuit zijn belevingswereld te schrijven. Pas dan wordt een personage een levensecht kind. Het kan helpen om kinderen te observeren. Hoe reageren zij op de wereld om hen heen? Probeer je volwassen vertedering los te laten en echt door de ogen van het kind mee te kijken. Het kan ook werken om terug te denken aan je eigen kinderjaren.

Taalgebruik: “Vet cool!”, zei Jip

‘Jip en Janneke keken met grote ogen naar de optocht. “Een buitengewoon fascinerend schouwspel”, zei Janneke.’ In dit voorbeeld (dat natuurlijk niet echt uit Jip en Janneke komt) hoor je het meteen: het taalgebruik past niet bij een kleuter. Een personage komt voor een belangrijk deel tot leven door de taal die hij spreekt. Die moet kloppen. Dat betekent niet dat je modetaal in het verhaal hoeft te gebruiken: ‘“Vet cool”, zei Jip.’ Schrijver Hans Hagen, bekend van onder andere Jubelientje, gebruikt nooit hippe jongerentaal in zijn boeken: “Je dateert je werk door het wel te doen. Tegen de tijd dat je boek in de winkel ligt, zijn die moderne woorden misschien alweer hopeloos ouderwets.”

Opbouw: waar hopen we op?

Een goede (spannings)opbouw is cruciaal voor alle boeken, maar voor kinderboeken misschien nog net iets meer. Veel kinderen hebben nog niet het geduld om zich door eindeloze beschrijvingen en overpeinzingen heen te worstelen. Ze willen meegesleept worden in het verhaal. Hoe houd je de spanning vast? Zorg voor een goede afwisseling van dialogen en beschrijvingen, voor humor, vaart en actie in het verhaal en laat de hoofdpersoon een ontwikkeling doormaken. Een personage dat het hele boek door hetzelfde blijft, is saai en niet levensecht. Laat ook ruimte voor de eigen verbeelding van de lezer: vul niet het hele plaatje in, maar werk met suggestie. Je kunt opschrijven ‘hij werd boos’, maar het is veel spannender om dat niet te benoemen, maar te beschrijven! Mirjam Oldenhave bouwt de spanning zo op: “Ik vraag me tijdens het schrijven altijd af: waar hopen we op? Per alinea, per bladzijde, per hoofdstuk.” Het hopen op of vrezen van een bepaalde wending of afloop verhoogt de spanning. Bedenk daarbij dat de uiteindelijke oplossing vaak minder interessant is dan het probleem zelf. Rek het probleem op, stel de ontknoping uit.

Boodschap: in de supermarkt!

Lang geleden vonden kinderboekenschrijvers het belangrijk om hun jonge lezers op te voeden, om een (morele) boodschap over te brengen. Als Dik Trom een paar appels heeft gestolen uit een boomgaard, zegt hij bijvoorbeeld: ‘O, ik voel nu eerst goed, hoe slecht het van mij was (…) een dief wil ik niet zijn!’ Dat soort gepreek kan tegenwoordig echt niet meer. Toch zijn er nog veel (beginnende) schrijvers die nadrukkelijk een boodschap in hun verhaal stoppen. Hans Hagen vindt dat opdringerige boeken die de lezer geen ruimte geven om zelf iets in te vullen. “De dynamiek en de logica van het verhaal spreken als het goed is voor zichzelf ”, zegt hij. “Als je er een boodschap op moet plakken of veel moet uitleggen, dan klopt er iets niet.” Veel schrijvers zeggen: een boodschap haal je maar in de supermarkt!

Afloop: iedereen ging dood

Mag een kinderboek slecht aflopen? Ook ervaren auteurs worstelen daar soms mee. Meesterverteller Paul Biegel zei ooit: “De aard van het kind is niet het klein zijn, maar het groot worden”. De meeste schrijvers vinden dat je levensleed daarom niet bij kinderen hoeft weg te houden. Er zijn veel kinderboeken over ellendige thema’s als oorlog, dood, ziekte, echtscheiding en pesten en die hebben lang niet allemaal een happy end. Maar er is één belangrijk verschil met boeken voor volwassenen. Veel schrijvers vinden dat je kinderen niet kunt opschepen met uitzichtloosheid, dat een boek nooit alleen maar slecht mag aflopen. Een slot, hoe treurig ook, moet in zekere zin ook hoopgevend zijn, perspectief bieden.

Testen: mijn buurmeisje vond het práchtig!

Is het een goed idee om je verhaal te testen op kinderen? “Of het een goed boek is geworden, kom je meestal niet te weten. Kinderen zijn vaak beleefd”, zegt Mireille Geus, Gouden Griffel-winnares. Lydia Rood is het daarmee eens: “Je kunt beter niet afgaan op wat kinderen na afloop zeggen. Let liever op of ze tijdens het voorlezen gaan zitten wiebelen en of ze achteraf vragen stellen. Dat eerste betekent dat je over hun hoofden heen schrijft. Het laatste is het beste dat je kunt hebben.” Hans Hagen raadt schrijvers vooral aan om het verhaal hardop aan zichzelf voor te lezen: “Dan hoor je of er ritme en muziek in de zinnen zit.”

Tekeningen: dubbeltalenten zijn schaars

Dubbeltalenten als Joke van Leeuwen en Ted van Lieshout voorzien hun boeken zelf van illustraties. Maar in verreweg de meeste gevallen is het illustreren van een kinderboek een vak apart. Toch sturen veel mensen hun kinderboek voorzien van zelfgemaakte illustraties (of die van een aardige buurman) op aan een uitgeverij. Dat is af te raden: laat je tekst voor zich spreken. Uitgevers bepalen graag zelf wie een boek gaat illustreren. Als het tot een persoonlijk gesprek komt, kun je altijd zelf een suggestie doen.

Cursussen en boeken

✽ Schrijfschool Scriptplus geeft de cursussen kinderboeken en prentenboeken schrijven. www.scriptplus.nl.
✽ De Schrijversvakschool geeft een cursus over het lezen en schrijven van jeugdliteratuur. www.schrijversvakschool.nl.
✽ ‘Zo schrijf je een kinderboek’ van Mireille Geus (Atlas Contact)
✽ ‘Wat een mooite!’ van Bregje Boonstra (uitgeverij Querido): acht kinderboekenschrijvers over het schrijven van kinderboeken.
✽ In De Grote Vriendelijke Podcast, voor volwassenen over jeugdliteratuur, hoor je interviews met ervaren kinderboekenschrijvers.

Delen

Vorige
Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors