Vorige

Verleden, heden & toekomst Charlotte Dematons

Ik kan niet zonder tekenen, het maakt het leven voor mij dragelijk

De angst die ze voelde als kind leerde haar om haar omgeving scherp te observeren. Dat oog voor details kwam illustrator Charlotte Dematons later van pas in haar prentenboeken. ‘Al mag de angst nog steeds een onsje minder.’

Verleden

“We waren een eigenaardig stel, mijn ouders, mijn broertje en ik. We woonden in een huismet een gigantische tuin buiten een Frans boerendorp. Dat was ons veilige eiland, waar ik uren kon spelen. Die tuin was mijn wereld, met bergen en valleien. Die fantasie is later het prentenboek ‘Ga je mee?’ geworden, over een jongetje dat een wereldreis maakt in zijn achtertuin.
Toch was het er ook eenzaam, al kon ik dat toen niet zo verwoorden. Mijn vader was een naar binnen gekeerd mens, de buitenwereld kwam er bij ons nauwelijks in. Thuis spraken we Nederlands – mijn moeder was Néerlandaise – maar buiten moesten we van mijn ouders Frans spreken. Dat zat er zó in dat mijn broer en ik op de drempel overschakelden: ‘Kom Paul, we gaan manger des fraises dans le jardin.’ Een vriendin van me zei ooit: ‘Als ik bijjullie op bezoek ging, kwam ik even in Nederland.’
Maar dat was niet het enige wat ons anders maakte. Mijn vader was twintig jaar ouder dan mijn moeder. Toen ze elkaar leerden kennen, was hij nog kinderloos getrouwd met een ander. Na zijn scheiding vertrok hij met mijn moeder naar Frankrijk, het land van zijn vader, om eennieuw leven te beginnen. Op school zeiden ze dat ik geen vader had, maar een opa. Daar schaamde ik me voor.
Onze buren aan weerszijden waren bovendien zo goed als analfabeet, terwijl mijn ouders ontwikkelde mensen waren. Mijn moeder was pianodocent en mijn vader speelde ook. Ikhoorde elke dag Chopin, terwijl sommige klasgenoten ’s ochtends om vier uur een schop onder hun kont kregen omdat de koeien nog gemolken moesten worden. Hun ouders vonden school niet belangrijk, de mijne wel. Bijna alle kinderen in het dorp werden thuis geslagen, dat was normaal. Op school ook. Er liep één leuke juf rond, de andere sloegen. Mij hebben ze nooit aangeraakt, omdat mijn moeder ze had gewaarschuwd: ‘Als u mijn kind slaat, sla ik u.’ Maar toch: als ze een klasgenoot een klap gaven, sloegen ze mij eigenlijk ook.
Die dreigende sfeer was heel ingrijpend. Het was een onveilige bende, van half negen tot vijf, iedere dag weer. Ik denk niet dat mijn ouders zich hebben gerealiseerd wat het effect op mij was. Ik werd een doorlopend angstig kind. Leren was daardoor een hel, ik weet nog hoe de letters voor mijn ogen dansten van de paniek. De juf zei tegen mijn moeder: ‘Charlotte is een heel dom kind, dat gaat nooit wat worden.’ Een psychologische test wees uit: ‘IQ débile’. Niemand dacht: is dat kind soms bang?
Die angst heeft mijn leven enorm beïnvloed. Ik probeerde altijd de leukste te zijn – wantgrappige mensen worden niet aangevallen – en was voortdurend op mijn hoede. Mijn oog voor details komt daar ook vandaan: ik nam de omgeving altijd haarscherp in me op. Als ik uit school kwam, zei ik dingen als: ‘Juf had een gaatje in haar kous.’
Op mijn achttiende ging ik in Nederland een opleiding tot tekendocent volgen. Eigenlijkwilde ik naar de kunstacademie, want ik tekende altijd al graag, maar mijn vader zei: ‘Kunst is wat de gek ervoor geeft, daar kunnen wij niet op bouwen.’ Ik hoopte dat mijn leven in Nederland beter zou worden, dat ik vrienden zou maken en me thuis zou voelen op school. Maar ik vond die opleidingvreselijk. Ik brouwde niks van de opdrachten, omdat ik me aan allerlei regels moest houden.Ik wilde zélf bedenken hoe ik iets maakte en mijn fantasie gebruiken. De docenten zeiden,waar iedereen bij stond, dat ik geen enkel talent voor tekenen had. Ik raakte volkomendepressief. Ik deugde niet, zo voelde het. Waar was ik goed voor? Ik dacht: het leven is een grote kolerestreek en dat zal nooit veranderen. Alles werd grijs. Ik stak zelfs de straat over zonder uitkijken, want ja, wie weet zou het dan over zijn. Maar toen besloot ik langs te gaan bij de Rietveld Academie, waar ik graag heen had gewild. Ik kwam binnen, zag een expositievan eindexamenwerk en het was alsof de lucht opklaarde. Dáár lag het soort werk dat ik wilde maken. De mensen bij wie ik hoorde, bleken wél te bestaan! Ik deed stiekem toelating, werd aangenomen en heb daar een fantastische tijd gehad. In mijn klas zat Bas, een stil, apart type, maar op een leuke manier. Pas na de opleiding kregen we verkering, maar dat hij me demoeite waard vond, was een enorme zet in de goede richting. We zijn nog steeds samen.
Een half jaar na mijn eindexamen in 1982 stierf mijn vader. Hij rookte Gauloises zonder filter en accepteerde de gevolgen. Vlak voor zijn dood kon ik hem vertellen dat ik mijn eerste opdracht binnen had, van uitgeverij Lemniscaat. Hij begon te huilen. ‘Kind,’ zei hij, ‘ik had het nooit gedacht.’ Dat was geweldig, dat ik het tegendeel had bewezen voordat hij stierf.”

Heden

“Het heden begint voor mijn gevoel in 2012, nadat het prentenboek Nederland uitkwam.Houd je vast, dit was een heftige tijd. Dat boek werd explosief verkocht en ik had eenmoordend schema met schoolbezoeken en signeersessies in boekwinkels. In november van dat jaar dacht ik: ik heb het gered! Maar toen werd mijn destijds 85-jarige moeder thuis in Frankrijk overvallen. Echt door bandieten met bivakmutsen op. Het was afschuwelijk, ik moest haar ophalen en ze heeft maanden bij ons in Haarlem moeten herstellen, terwijl wij ondertussen een aanleunwoning voor haar regelden in Frankrijk.
Nadat ze weer terug was, kon ik niet meer op mijn benen staan. Ik was totaal opgebrand. Kon alleen maar huilen of slapen en kreeg paniekaanvallen. Het bleek een burn-out, die acht maanden heeft geduurd. De steun die ik in die tijd kreeg van alle mensen om me heen en uit het vak zal ik nooit vergeten: zó veel kaartjes, zó lief.
Uiteindelijk hervond ik stukje bij beetje het plezier in tekenen door aan het poëzieprentenboek‘Nooit denk ik aan niets’ van Hans en Monique Hagen te werken. Maar de ellende was nog niet voorbij, want het liep mis met mijn uitgeverij. Lemniscaat was sinds mijn afstuderen mijn huis geweest. Ik had mijn hart aan die mensen verpand. Door hun waardering kon ik er langzaam op gaan vertrouwen dat ik wél ergens goed voor was, dat ik iets kon. Maar de sfeer bij het bedrijf sloeg de laatste jaren om. De manier waarop ze daar met medewerkers en makers omgingen, veranderde zo dat ik uiteindelijk niet anders kon dan opstappen.
Dat was een breuk waar ik twee jaar om heb gerouwd. Bas werd er helemaal gek van, zo vaak moest ik erom huilen. Ik heb zelfs overwogen om helemaal met tekenen te stoppen, omdat ik ervan overtuigd was dat ik het nergens meer zo naar mijn zin zou krijgen als voorheen bij Lemniscaat. Wat zo’n beetje samenviel met die crisis was dat mijn prentenboek ‘Sinterklaas’werd betrokken in de zwartepietendiscussie. Ik kreeg kwaaie mail, mijn pakjesboot werd op tv vergeleken met een slavenschip en Bas verbood me het internet op te gaan, omdat mensen zo veel nare dingen over me schreven. Daar schrok ik natuurlijk van, omdat ik nooit racistische bedoelingen heb gehad met dat boek. Sterker nog: de pieten schilderde ik bewust met ongemengde zwarte verf, direct uit de tube, omdat er geen mensen met die kleur bestaan. Piet was voor mij een mythisch wezen, geen echt mens. Er staan ook bruine mensen in het boek, maar die zijn bruin. Ik denk dat de zwartepietendiscussie voor mensen van kleur een manier is geweest om hun zielenpijn te kunnen beschrijven. En het is heel simpel: ik wil niet dat een boek van mij mensen kwetst. Dat is niet goed, dus het moest weg. Ik heb herdrukken van het boek laten stoppen en met hulp van een advocaat de rechten teruggekregen. Hoe nu verder? Sinterklaas en zijn pieten hebben me toevallig net uitgenodigd voor een bezoek. Ze zijn daar in Spanje flink aan het verbouwen, er worden grote moderniseringen doorgevoerd. Ik moet binnenkort langskomen om die op schrift te stellen. Meer kan ik er niet over zeggen.
De afgelopen drie jaar heb ik ontdekt dat er ook een leven ná Lemniscaat is. Ik heb een nieuwprentenboek gemaakt, ‘Alfabet’. Dat was een geweldige klus: bij elke letter tekende ik een spread met alleen mensen, dieren en dingen met die beginletter. Ik was een heel eind op weg toen vorig jaar mijn moeder stierf. Ik wist dat ze oud was en deze planeet een keer zou verlaten, maar het greep me veel meer aan dan ik had gedacht. Mijn moeder was er al voordatik er was, het is moeilijk te accepteren dat zo iemand doodgaat. Met haar verdween voor mij ook mijn haven in Frankrijk. Dat voelt zo gek.
Een half jaar later vertrok haar zusje, die ook schilderde en me heel dierbaar was. En dan heb ik het nog niet eens gehad over al die vrienden die de laatste jaren zijn gestorven – het is niet te geloven, het houdt niet op. Blijkbaar ben ik op een punt in mijn leven dat ik moet leren loslaten.
‘Alfabet’ staat voor mij voor doorgaan. Het is het eerste boek na Lemniscaat en na mijnmoeder. Ik heb het opgedragen aan haar, mijn tante en al mijn overleden makkers. En het boek is vóór alle nieuwkomers in mijn leven tussen nul en zeven jaar, want die zorgen gelukkig voor grote vreugde.”

Toekomst

“Wat wil je weten? Of ik mijn kistje al heb besteld? Dat kan van de vloerdelen van mijn atelier worden getimmerd! (schatert) Zullen we nog iets opgewekts bespreken? Anders wordt het te somber, dat moeten we niet hebben. Want ik heb een geweldig leven, hoor. Ik doe wat ik leuk vind, mensen vinden het leuk, ik heb een man die fantastisch kan tekenen en in onze tuin voortdurend bamboe aan het snoeien is. En ons kind is het mooiste kind van de wereld!
Het zou fijn zijn als het verdriet zijn plek gaat vinden. En mijn angsten mogen ook nog wel een onsje minder, al ben ik daar in het verleden wel therapeutisch voor gemasseerd. Nadat onze dochter Julie werd geboren, heb ik hulp gezocht. Voor die tijd was ik de enige die last had van mijn angst, maar ik wilde niet dat zij er ook onder zou lijden. Ik was zo bang toen ik haar net had: zal ik wel goed voor haar zorgen? Kun je dat van jezelf weten? In ieder mens zit een beest dat wakker kan worden. Maar goed, die gedachtes zijn vakkundig weg behandeld.
Ik vond het tegelijkertijd ook zó leuk, dat kindje. De eerste drie dagen noemde ik haar Pepernoot, omdat ze zo’n klein bolletje had. Als mensen vragen wat het mooiste is wat ik heb gemaakt, zeg ik: ‘Mijn dochter.’ De rest is altijd voor verbetering vatbaar. Een boek maken is fijn, hoor, maar een kind!
Sapperdeflap zeg, dat is pas bijzonder. Ik had graag een tweede gewild, maar na een vette miskraam voelde ik meteen dat er nooit meer een zou komen. Dat heeft pijn gedaan tot het moment dat mijn lijf geen kinderen meer kon krijgen – ik heb heel wat baby’s uit hun mandje gekeken. Misschien word ik ooit oma, maar mijn dochter en haar geliefde moeten hun eigen weg vinden in het leven. En gelukkig heb ik een hele bende kleine kinderen om me heen. Ikbreng regelmatig buurkinderen naar school en dan praten we onderweg over dino’s en Romeinen. Dat is zo leuk. Dan begin ik mijn dag zonnig.
Ik ben niet van plan om met pensioen te gaan. Gewoon doortekenen totdat ik erbij neerval. Ik weet natuurlijk niet of ik altijd zo gedetailleerd kan blijven tekenen, daar moet je geheugen goed voor blijven werken. En misschien kan ik op een zeker moment ook niet meer zo veel tekenen als nu, want ik luister tegenwoordig iets beter naar mijn lijf.
Als ik dat niet doe, gaat het vervelend doen. Maar zonder tekenen zou ik niet kunnen, hetmaakt het leven voor mij dragelijk. Het is ook het enige wat het verdriet kan dempen:verdwijnen in die wereld op papier. Ik zou niet weten wat ik met mijn tijd moest doen als ik zou stoppen. Dan moet ik zeker een camper kopen en Bas een getrimd baardje nemen en een geruite broek, en ik zo’n driekwartbroek met splitje aan de zijkant. Ja, doei!
Het is ook goed voor mijn hersenen om te blijven werken. Ik hoorde laatst op de radio dat je de boel daarboven elastisch moet houden. Daarom ben ik ook een typecursus gaan doen, om te blijven leren. Mailen is een hel voor mij, omdat het zo langzaam gaat, al die toetsen zoeken. Ik heb een kindercursus aangeschaft van Donald Duck, want die zegt de hele tijd: ‘Goed gedaan!’ Heerlijk.
In de boeken die ik maak, zit trouwens ook veel denkwerk. Nadat ik de plaat van de letter K voor ‘Alfabet’ af had, lag ik in bed en realiseerde ik me opeens dat er geen kampvuur op stond. Wat erg! Kinderen gaan dat zien, want die houden van vuurtje stoken. Maar de plaat was al heel vol en een vuur is pas een kampvuur als er mensen omheen zitten, dus dat neemt ruimte in. Dagen heb ik erover gepiekerd, totdat ik bedacht: een kabouterkampvuur is óók een kampvuur. En dat kan klein. Van dat soort dingen kan ik ontzettend genieten.
Als ik een boek maak, twijfel ik altijd of het wel wat is. Maar de erkenning van de Zilveren en Gouden Penselen die ik heb gewonnen en het verkoopsucces heeft me wel iets meer rust gegeven. Ik denk nog steeds nooit: ik kan dit goed. Maar ik denk nu wel: er zijn mensen die het leuk vinden, dus ik kan ermee doorgaan. Dat is maar goed ook, want er zitten nog een paar prentenboeken in mijn hoofd. Ik heb nog heel wat te vertellen.”

Charlotte Dematons

Charlotte Dematons (1957, Évreux, Frankrijk) illustreerde sinds de jaren tachtig ontelbaar veel kinderboeken, maar brak door met haar illustraties in het sprookjesboek ‘Grimm’ (Zilveren Penseel 2006) en haar gedetailleerde kijken zoekboeken ‘De gele ballon’, ‘Sinterklaas’ (Gouden Penseel 2008) en ‘Nederland’ (Zilveren Penseel 2013). Haar nieuwe prentenboek heet ‘Alfabet’. Charlotte is getrouwd met Bas en heeft een volwassen dochter, Julie. charlottedematons.nl

Update 2023: in oktober 2023 verschijnt een herziene versie van ‘Sinterklaas’, aangepast aan de tijdsgeest.

Delen

Vorige
Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors